Er zijn geen beelden van de armoede in Vlodrop in de negentiende eeuw. Een boerderijtje als op deze foto, bij de Kievit, was al een heel bezit. (Foto uit het DSM-tijdschrift.)
Per ongeluk is deze aflevering vorige week al even te lezen geweest. De aflevering van vorige week is die van 'Vlodrop als coöperatie'.
Afl. 7 Een beetje hulp voor de armste mensen
Toen ik de verslagen van de gemeenteraad van honderd jaar geleden las, kreeg ik een beeld van dorpsoudsten in hun nette pak die met elkaar beraadslagen over het wel en wee van hun plaatsgenoten. De raadsleden kwamen uit de grote families van het dorp, families die ook honderd jaar later nog de verenigingen en recepties bevolken. Ze heten onder meer Schmitz, Van der Beek, Cuypers, Bremmers, Smeets, Jeurissen, Beckers, Biermans, Bakkes, Verheggen, Mulders, Peters of Tegels.
De mensen van Vlodrop hadden ongetwijfeld oog voor hoe het ging met de armsten in hun dorp. Men hielp als in een gezin het eten helemaal op was of men gaf iemand wat werk om iets bij te verdienen. Maar er waren ook stakkers die tussen de wal en het schip terechtkwamen en die geen ooms of buren hadden die iets konden missen. Ook het dorpsbestuur had daar oog voor, al gaf dat slechts kleinigheden om de ergste nood mee te lenigen.
Schoolgeld
Zo kwamen in de gemeenteraad moeilijke, individuele gevallen aan de orde. Een paar voorbeelden van wat ik aantrof: krijgt een inwoner van Vlodrop Station een reiskostenvergoeding om zijn kind van die afgelegen locatie naar school te laten gaan? Kan iemand vrijgesteld worden van schoolgeld omdat hij te arm is? Krijgt de veldwachter een nieuwe broek of toch niet, omdat hij die ook buiten diensttijd weleens draagt? Kan familie F. een bijdrage krijgen in de kosten van de opname van hun krankzinnige kind in het gesticht in Venray? Ja, want het gezin is armlastig, maar familie P. is dat niet, dus die krijgt geen bijdrage.
Al dit soort heel persoonlijke zaken werden in het openbaar besproken en belandden in de notulen van de vergadering. Men kan zich voorstellen hoe tussen de vergaderingen door in de cafés, na de mis, tijdens het werk op het veld over dorpsgenoten werd gepraat. Hoe lief en leed van buren werd besproken. Vlodrop was honderd jaar geleden nog een kleine, intieme gemeenschap waar weinig privé was.
Vermogen
De gemeente had geen armoedebeleid, maar er was wel, zelfs honderdvijftig jaar geleden, al een Armbestuur. In de steden was zo’n bestuur vaak gekoppeld aan de kerken, maar er waren ook plaatsen met een ‘burgerlijke armbestuur', zoals Vlodrop. Dat bestuur werd samengesteld door de gemeenteraad met meestal de gemeentesecretaris als voorzitter. De burgemeester had er geen officiële bemoeienis mee, maar hij zal, net als de pastoor, bij het Armbestuur ongetwijfeld wel eens de aandacht op een armlastig gezin hebben gevestigd.
Maar de gemeente stak geen geld in het Armbestuur, dat werd destijds nog niet als een taak van de lokale overheid gezien. Het vermogen waar het Vlodropse Armbestuur mee werkte, was gevormd uit donaties van meer welgestelde burgers waarmee het bestuur grond kocht die het kan kon verpachten. Ook kwam het voor dat het bestuur hectares van grootgrondbezitters mocht verpachten. De opbrengsten van die gronden waren voldoende om de armste mensen van het dorp een beetje financiële en materiële steun te geven.
Behoeftigen en minvermogenden
Hoewel de armbesturen dus geen gemeentelijk geld uitgaven, moesten de gemeenten wel jaarlijks aan de provincie verslag over hun werk uitbrengen. Uit die verslagen is het een en ander af te leiden over de positie van de armsten in ons dorp.
In de jaren 1850 had Vlodrop ongeveer negenhonderd inwoners en in dat decennium keerde het Armbestuur nog bijna niets uit. Dat veranderde in de jaren daarna. Burgemeester Dupont en gemeentesecretaris (de latere burgemeester) Jan Maessen rapporteerden in 1862 dat voor ieder kind tien cent schoolgeld per maand moest worden betaald, maar voor bijna zestig kinderen hoefde dat niet omdat de ouders ‘behoeftig’ (lees: heel arm) of ‘minvermogend’ (gewoon arm) waren. In totaal werden in dat jaar vijftig huishoudens, dat is een aanzienlijk deel van het totaal, korte of lange tijd 'bedeeld' met geld of goederen voor in totaal 375 gulden. Het ging dus om slechts kleine bedragen: gemiddeld zeven gulden per huishouden in een jaar; een dagloon voor een arbeider was in die dagen zestig à tachtig cent. De 'onderstand' van het Armbestuur kan dus hoogstens een klein deel van de huishoudkosten van de armen hebben gecompenseerd.
Geleidelijk steeg de betekenis van de armenondersteuning. In 1887 was het totale bedrag al opgelopen tot 220 gulden in contacten en 434 gulden in natura.
In 1892 kreeg een tiental huishoudens onderstand uiteenlopend van 1,50 gulden tot een uitschieter van 25 gulden per jaar. Daarnaast keerde het Armbestuur steun uit in de vorm van kolen, schoenen, naaiwerk, hulp van de vroedvrouw, het betalen van de rekening van de bakker of nieuwe dakpannen voor een lekkend huis. Het grootste deel van de steun werd in natura gegeven, contant geld kregen de armen bijna niet.
Inlichtingen van de buren
Hoe kwam het Armbestuur tot een besluit? Wanneer een gezin zich aanmeldde voor ondersteuning gingen een of twee leden van het Armbestuur daar op bezoek en wonnen inlichtingen in bij de buren. Het bestuur zag erop toe dat er geen misbruik van de steun werd gemaakt, zoals ‘het bezoeken van herbergen’ en evenmin kreeg men steun als men ‘geen zedig gedrag voert’. Ook moesten de ouders ervoor zorgen dat hun kinderen onder de twaalf jaar de school niet verzuimden, ‘hetgeen hier trouwens zelden gebeurt’.
In de verslagen staan nergens criteria aan de hand waarvan het Armbestuur beoordeelde of iemand in aanmerking kwam voor hulp. Men ging dus af op wat men van de armen wist, zag en hoorde. Er was wel een bepaling die al te veel willekeur moest voorkomen, want bij elke ‘uitdeeling’ moesten twee leden van het bestuur aanwezig zijn. (Tekst gaat door onder de foto.)
Friedus Gootzen was jarenlang de kantonnier van Vlodrop. Hij veegde de paardenmest van de straat af, stak de gaslampen aan en deed ander werk voor de gemeente. Hier loopt hij in 1933 met zijn dochters Grietje (links) en Agnes bij de Markt op weg naar de school. Het gezin woonde in een huis dat de oorlog niet heeft overleefd op het adres waar nu Bergerweg 4 staat. (Foto familiecollectie Gootzen.)
Zonder onderscheid
Het Armbestuur kreeg af en toe een bijdrage uit een collecte in de kerk. Dat ging om vijftig à tachtig gulden per jaar, een relatief grote bijdrage. In 1898 bijvoorbeeld had het Armbestuur inkomsten van 334 gulden uit het verpachten van het land en 56 gulden uit de kerkelijke collectes.
In dat jaar was er volgens het gemeentebestuur sprake van ‘betrekkelijke welvaart’ in het dorp, maar dat was ook eraan te danken dat zowel de gemeente als de grootgrondbezitters (de graven van Schaesberg, d’Alcantara en Mirbach) veel mensen aan het werk hadden in hun bossen. Daar verdiende een arbeider zeventig tot negentig cent per dag. Armoede bestond volgens de gemeente daarom alleen ‘bij zieken of gebrekkigen’.
Weduwen
Wie kregen steun? In 1890 kregen drie mensen het hele jaar bijstand. Dat waren één ziek mannelijk gezinshoofd van 62 jaar met een vrouw en vijf kinderen, daarnaast één ‘eenlopende’ oudere vrouw, wier armoedeoorzaak ‘de ouderdom’ is en die een jaar later overleed. En er was één jongen, Peter Greijn, van dertien jaar die doorlopend bijstand kreeg omdat zijn ‘kostwinner is overleden’.
Daarnaast waren er vier gezinnen die tijdelijk bedeling kregen. Het ging om een alleenstaande man met twee kinderen, een echtpaar met drie kinderen en drie weduwen met kinderen. De oorzaak van hun armoede lag in ‘ziekte of andere rampen’. Toch werd aan al die gevallen niet veel uitgegeven. In 1898 ging het in totaal om 131 gulden aan financiële onderstand en 155 gulden in natura. De namen van de bedeelden zijn het archief terug te vinden, het zijn bijna allemaal families waarvan nog nakomelingen in het dorp wonen. Armoede was wijd verbreid en hoorde erbij.
Volgend week een heel andere kant van het dorpsleven: feest en vertier op Vlodrop Station.
Reactie plaatsen
Reacties